słownik polsko - niderlandzki

język polski - Nederlands, Vlaams

udowadniać po niderlandzku:

1. bewijzen bewijzen


We moeten bewijzen dat hij onschuldig is.
Kunt u dat bewijzen?
Welke bewijzen heeft u?
Ik weet niet hoe ik dat moet bewijzen, aangezien het zo duidelijk is!
Bij gebrek aan onweerlegbare bewijzen werd de gevangene vrijgelaten.
Wiskundigen zijn dichters, alleen moeten ze de vruchten van hun fantasie ook nog bewijzen.

Niderlandzkie słowo "udowadniać" (bewijzen) występuje w zestawach:

500 czasowników po niderlandzku 351 - 400
czasowniki nierozdzienie złożone (be, ge, her, ont...
Onregematige werkwoorden
czasowniki neregularne
Słówka różne 17